In the afternoon of 12 April, rumours had reached Mildam that Englishmen or perhaps Canadians had been sighted at Peperga. The Canadian vanguards had entered Friesland. For the inhabitants of Mildam it was still a surprise when at first one and shortly afterwards another military vehicle with a few men in khaki-coloured overalls stopped at the bridge.
These vehicles were part of a patrol of "D" Squadron Royal Canadian Dragoons commanded by Lieutenant Homer Thomas. These Canadians established that unlike other bridges, the bridge in Mildam over the Tjonger had not yet been blown up by the occupying forces. The fact that the Tjonger bridge in Mildam had not been destroyed was due to the local resistance movement. The Germans had indeed planned to blow up this bridge as well. But at the risk of their own lives, resistance fighters had removed the detonators from the explosives affixed to the bridge.
The Squadron Commander immediately ordered all units to secure the bridge. And the Dutch Domestic Armed Forces were also requested to provide men. The precautions turned out to be justified. In the night of 12 to 13 April, German troops launched one of their few counter-attacks in the province of Friesland. From Heerenveen, they managed to surprise the Canadians in Mildam. They tried to regain control of the bridge three times. During the fierce fighting, Canadian vehicles were knocked out. But the Dragoons stood firm, and the Germans were driven off again. Mildam was freed.
Four Canadian soldiers were injured in the fighting. The number of casualties on the German side is unknown. There was property damage in Mildam, but no civilians were killed. With a little less luck, though, there would have been several Dutch casualties. In the early morning of 13 April, a group of dozens of resistance fighters approached the bridge at dusk from the direction of Nieuweschoot. This was the reinforcement requested by the Canadians on 12 April when the undamaged bridge was discovered. The resistance fighters were partly carrying captured German weapons and were not noticed by the Dragoons in the semi-darkness until late.
Lieutenant Thomas, mentioned earlier, almost gave the order to open fire. It was only at the last moment that it became clear that they were not Germans. The resistance members had managed to make themselves known by singing songs in English.
The preservation of the bridge was important. During the following days, the Canadians would make extensive use of the bridge to advance further in the direction of Leeuwarden and liberate the province of Friesland.
De fusillade in Dokkum is de grootste fusillade geweest tijdens de Tweede Wereldoorlog in Friesland. Een bloedig dieptepunt in de steeds hardere strijd tussen de Duitse bezetter en het verzet.
Het gaat om een wraakactie: drie dagen eerder overvalt het verzet bij het dorp De Valom een auto van de Sicherheitsdienst (SD) met daarin een belangrijke gevangene, in de hoop deze te bevrijden. Bij het vuurgevecht dat ontstaat komen een Duitse SD-er en zijn Belgische chauffeur om het leven.
Artur Albrecht, SD-chef in Friesland, is furieus en wil volgens een getuige Dokkum 'van de kaart van Nederland laten verdwijnen'. Zijn meerderen van de SD-Dienststelle in Groningen geven hem hier echter geen toestemming voor. In plaats daarvan worden twintig gevangenen uit gevangenissen in Friesland en Groningen gehaald en meegenomen naar een weiland aan de Woudweg in Dokkum.
De burgemeester van de stad is zelfs van huis gehaald om toe te kijken. De mannen moeten op een rij gaan liggen in de sneeuw. In groepjes van vijf worden ze naar voren geroepen. Dan klinken er schoten. De lichamen van de slachtoffers moeten een etmaal blijven liggen in de sneeuw, als afschrikwekkend voorbeeld voor de bevolking. De slachtoffers zijn Friezen en Groningers. Sommigen zijn actief in het verzet, anderen zijn Todeskandidaten.
Aan de Woudweg in Dokkum herinnert een monument aan het drama. Jaarlijks is er bij dit monument een kranslegging waarbij leerlingen van scholen in Dokkum worden betrokken.
Verschillende leden van het vuurpeloton worden na de oorlog berecht voor hun betrokkenheid bij de fusillade en krijgen de doodstraf. Zo ook Artur Albrecht. Hij wordt op 21 maart 1952 gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte. Het is het laatste doodvonnis dat in Nederland wordt voltrokken.
Dokkum op de Dam
Enkele jaren later, op 4 mei 1956, onthult koningin Juliana het Nationaal Monument op de Dam in Amsterdam. Het monument speelt een centrale rol bij de jaarlijkse Nationale Dodenherdenking op 4 mei die ook altijd wordt bijgewoond door het staatshoofd.
In het monument zijn elf urnen opgenomen met daarin ‘in bloed gedrenkte aarde’. Aarde afkomstig van van strijd- en fusilladeplaatsen uit de elf provincies. Later is ook een 12e urn met aarde uit Nederlands-Indië (het huidige Indonesië) toegevoegd.
Voor het vullen van de Friese urn is aarde gehaald uit de omgeving van Kornwerderzand, strijdtoneel in de meidagen van 1940. Ook is aarde gehaald van fusilladeplaatsen, waaronder de Woudweg in Dokkum en Dronrijp waar op 11 april 1945, een paar dagen voor de bevrijding nog dertien mensen zijn gefusilleerd.