Jan Ketelaar: van potzenmaker tot vissenvanger
Op een zonnige, maar winderige dinsdagmiddag stap ik het atelier van Jan Ketelaar binnen. Jan waarschuwde me van tevoren al dat het best fris kan zijn in de grote loods en biedt me één van zijn werkjassen aan. Met een koffie nemen we plaats aan zijn tafel ‘voor vage en minder vage plannen’. Jan noemt zichzelf geen kunstenaar, maar een potzenmaker: “Marcel Duchamp heeft ooit gezegd dat alles kunst is als jij dat vindt en Joseph Beuys vindt dat iedereen een kunstenaar is maar dat soms zelf niet in de gaten heeft. Toen dacht ik: dan wil ik eigenlijk geen kunstenaar worden, maar een potzenmaker, iemand die serieuze grappen maakt. Dan hoef ik me niet met kunst bezig te houden en kan ik iedere dag doen waar ik zin in heb.”
Een touw om vast te houden
Jan Ketelaar werd geboren in 1958 in Hoogezand-Sappemeer en was vroeger niet de leerling die men verwachtte. Als zoon van een dominee zou hij minstens havo, maar het liefst vwo moeten doen. Veel liever was Jan naar de ambachtsschool gegaan. Acht jaar havo, vijf jaar Pedagogische Academie en heel wat baantjes later ging deze wens alsnog in vervulling.
Jan was 40 toen hij naar Academie Minerva ging. Hij spaarde 1500 gulden bij boer Bert in Zuidwolde bij elkaar om het eerste jaar van de kunstacademie te betalen. “Nu heb ik iets gevonden, een touw waar ik me goed aan vast moet houden. Ik moet gewoon met mijn handen werken, want anders verdwaal ik in mezelf.” Al in zijn eerste jaar verdiende Jan geld door zijn werk aan medestudenten te verkopen.
Wachten op Hoog Water
De twee vrouwenbeelden die op de dijk in Holwerd staan waren bedoeld om het 30-jarig bestaan van Oerol te vieren, maar zowel Jan Ketelaar als Joop Mulder onderschatten hoeveel werk het was. In 2010 begon Jan met het kunstwerk Wachten op Hoog Water en we hebben gewacht. Tien jaar heeft het geduurd, het jubileum van Oeral al lang en breed voorbij, en het is af en toe best een gevecht geweest. Jan was zo gefocust op het maken van de beelden, dat hij geen geld verdiende aan ander werk. “Dan moest ik weer iemand bellen: je moet wat van me kopen, want m’n kinderen hebben geen eten.”
Maar nu staan ze er, de dames, uitkijkend over de Waddenzee. De ene vrouw met een beetje te veel en de andere met wat te weinig. Het is een pleidooi voor een andere verdeling, voor uitwisseling en voor het zoeken naar balans. Zoals eb en vloed dat al eeuwen doen. “De poolkappen slinken en de zeespiegel stijgt. De wereld staat in brand, maar het leven gaat gewoon door. Hoe makkelijk zou je de hele boel om willen gooien. Gewoon ophouden met alle dingen die niet goed zijn voor mensen, dieren en planten. Als je erbij stil staat dan denk je ‘hoe kan de wereld zo zijn?’ Dat is Wachten op Hoog Water.”
Vrij als een vis
Ik schrik als Jan me vertelt dat hij kanker heeft gehad. Toen de tweede dame op de dijk werd geplaatst zat hij al twee weken aan de chemo en de bestraling. Dit is waarschijnlijk ook niet voor niks gebeurd, te veel stress, denkt hij. Jan nam een jaar sabbatical. Een jaar om vrij te werken en alles te kunnen doen wat hij wil. “Dat beviel me zo goed dat ik er nog een jaar aan vast heb geplakt.”
Nu werkt Jan aan ‘de wonderbare visproductie’. Een project over, de naam zegt het al, vissen. 153 stuks om precies te zijn. Dit aantal vindt zijn grondslag in een passage uit het evangelie van Johannes uit het Nieuwe Testament, waarin de discipelen na de herrijzenis van Jezus ineens 153 vissen vingen in het meer van Galilea. Jan vertelt me hoe hij deze vissen aan het maken is en hoe ze over verandering en verzoening gaan. Door de vissen nog een aantal keren in brons te gieten, worden het er 490. Dit getal is gebaseerd op Jezus die zei dat je iemand 7 maal 70 keer moest vergeven. Jan geeft aan dat hij best wel een wrokkig, haatdragelijk mens is. “Als iemand mij iets flikt, dan onthoud ik dat tot in de lengte van dagen en ik vind het zo vervelend van mezelf dat ik zo in elkaar zit. Dat moet anders en daarom ben ik dit werk begonnen.” De eerste vis was een heel speciaal proces voor hem. Toen deze af was voelde hij zich helemaal warm worden. “Ik voelde vrede.” Nu is Jan begonnen met de tweede vis en beeldt hij weer een nieuwe, wrokkige situatie uit zijn leven in. “Die vis was eerst ongelofelijk gemeen, grote bek, allemaal gemene tanden, maar hij wordt steeds beter.” Na de tweede vis gaat Jan eens goed nadenken over een moment in zijn prille jeugd dat heel vervelend was en waar hij een naar gevoel van kreeg. Hier zal zijn derde vis over gaan. “En dan zo steeds een stapje verder en na alle 153 vissen ben ik helemaal verlicht!”
Later op de dag, als ik weer thuis ben, denk ik nog eens na over de dingen die Jan heeft verteld. Hij heeft veel indruk op me gemaakt. Ik spreek met mezelf af om binnenkort een bezoekje te brengen aan de dames op de dijk. Om hun handen vast te pakken en samen in de verte te staren. En ze dan weer los te laten, want ik ben niet aan het wachten. De wereld staat in brand en ik wil de brand blussen.
Foto's: Wilma Ketelaar